Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/220

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

204

Dan wijst 't publiek mij steelswijs an, Zacht fluisterend: „Daar staat ie!" En slent'r ik, zonder doel of plan, Op straat — ik ben er zeker van, Dan kijkt men naar den grooten man, Die ruize-rijmen rijmen kan, En zegt: „Let op! Daar gaat ie!" Ik ben nu bijna 50 jaar, Ik jaag niet meer naar baantjes; Geen maagd'lijn blank, en blond van haar Brengt d' ouden man meer in gevaar Met lieven lach, met zoet gebaar, Met lonkjes of met traantjes; Nog één illuzie heb ik maar — O, fabrikant of handelaar, Wie maakt mijn heerlijk droombeeld waar? De geurige 10 ets. sigaar, Merk: Charivariaantjes! 9. STEMMINGSRLTM VAN DOOD EN LEVEN. d' Oude nicht is dan verscheiden. 'k Volgde in den stillen stoet. Met haar streven en haar strijden, Haar verdriet en haar verblijden, Haar beklagen, haar benijden, Is het nu gedaan. Voor goed. Toen de menschen huistoe gingen, Heb ik nog eens nagedacht Over deze diepe dingen, Waar de Zieners zoo van zingen: — Zoete, zachte zegeningen! — Stervensmoed en Levenskracht. Ik behoor niet tot de vromen — Twijfelmoedig is mijn aard; En 't is, als ik liep te droomen, In de schaduw van de boomen, Dikwijls bij mij opgekomen: „Is het Leven 't leven waard?"