120 Dat wordt nu maar zoo kalm gedecreteerd, Van wege de gelijkenis der klanken, Maar ik heb van ons voorgeslacht geleerd Te zeggen, als 'k iets gek vind, of verkeerd: „Ik zou je danken!" Zie, 'k ben geen knapper taalman dan de rest, Maar 'k meen, dat zeuven Brabantsch dialect is; Nietwaar? i n ons geliefd gemeenebest, Daar spreekt, om zoo te zeggen, elk gewest Zoo als 't gebekt is. N
En waarom moest het telefoonbestuur Nu aan dit dialect de voorkeur geven? Wat blaast het aan het middeleeuwsche vuur? W i l 't der gewesten strijd t' onzaalger uur Weer doen herleven? Klinkt dan het Betuwsch tongespel zoo slecht? Waarom die goede lieden gindsch te grieven? Heeft daar dan d' inboorling niet 't zelfde recht, Waar men — tenzij i k 't heelemaal mis heb — zegt Zoo iets als „zieven"? En van ons Noordervolkje, daar bij d' Eem, Is toch de tongval waarlijk óók zoo plat niet; Daar — onze taal is kneedbaar, murw als leem — Klinkt het fatale woord zoowat als „see'm", Waarom dan dat niet? Enfin. Men wil den strijd — dien i k verfoei. Welnu, verkiest men 't vechten boven vrede, Dan, op! te wapen voor (Noord-)Holland's bloei! Komt d' eer van mijn provincie in de knoei, Dan vecht i k mede! Ja, door ons allen stroomt wienneerlandsch bloed, Maar: Holland bovenaan! Dat 't steeds zoo blijve! Als ik dus nummer zeven roepen moet, Dan spreek i k Amsterdamsch — dat ken ik goed — Dan zeg i k : „sijvel"