122 11. UITKOMST-RIJM. Juist voor dat de Groeue ter perse ging, bladerde Charivarius, die maar geen onderwerp voor een Rijm kon bedenken, Groot-Nederland 1921 door. Op bL 408 las hij: „Rustig godslampte een ster." Rijm klaar.
De bleeke maan godslampte door de .kille ruiten, Ik handen i n mijn zakte, pijpte i n mijn mond, Zoo ritizerijmerde i k zonder Rijm, naar buiten, „Geen muz'," heiaasde ik, „die mij stof tot dichten zond." Ik straatopte. Maar 't heeft mijn stemming niet verbeterd; Een enkeling klabakte voetstapsdreungedruis 't Was zestien graden onder nul gethermometerd, Een straatdeern gajemeede, 'k neende norach naar huis. Of i k al hevig kachelcokesde, 't mocht niet baten, Het warmekamerde, maar ach! mijn geest bleef koud. „Moet g' ongeschrijfmachiend," zuchtt' ik, „uw epos laten? Hebt gij geiedereweekt, dat gij thans staken zoudt?" Ik was geërgernist en had het uitgejammerd, Waar 'k niet te goeder uur gereddingd uit den brand. Ja. Gij hadt zonder Rijm gegroeneamsterdammerd, Had i k niet net op tijd-nog gegrootnederland. 12. S P R E E K J E MOERS T A A L ! Motto: „As je maar durft 1"
De lieve lent' komt aangesneld, De vroege vogels fluiten, En als de zon weer schijnt op 't veld, Verlangen wij naar buiten. We rusten uit van 't daaglijksch werk, Met vriend, vriendin, of kennis, In rust, die blij maakt, frisch en sterk, Dat is: we spelen tennis. We spoeden ons van overal Naar gras, cement of asphalt, Waar van 't raket de vlugge bal Op 't harde „koorgt", of 't gras valt.