123
En luide klinkt het wijd en zijd, In 't „Engelsch" — ja, zoo heet 't! — Van „Aag joe geddie? — Jes! — 01 gijt! — Joe pleet dis set? — IJ pleet it!" En als de knaap i n 't tentje bij De meisjes zit — dan fleurt ie, Maar straks weer juicht het ventje blij Van „Fogtie" of van „Ssseurrrtie!" Maar soms ook vliegt hij nijdig op: „Niet smesje! bè je gek, vent?" ,,'t Was sekkunt!" — „Outsijt!" — „Gauw nou, lop!" „Ajazzus, wat 'n bekhent!" Hij tost er om wie spelen moet, En kijkt of 't smoess of guf is, Ook skooren kan hij extra-goed, En schreeuwt, dat 't net schrie-luf is. Wij zeggen „Keem!" hier, omdat „Spel!" Zoo gek klinkt. — 'k W i l niet vitten, Maar 'k vraag je toch, hoe denk je wel, Dat „Game!" klinkt voor de Britten? „Gelijk!" „Klaar?" En „Mooie bal!" Zeg: „Tjoezz!" en Want dat klinkt
— „Uit!" — klinkt niet gekleed, zeg dat niet! „Geddie!" „Out!" — „Wel pleet!" lang zoo plat niet.
Als Hollanders in Holland met Elkander Hollandsch spreken, Dan vé j ' dat „gek" of minder net — Is 't zoo niet, welbekeken? „Och, 't Engelsch valt zoo mak'lijk! Heusch, Je kunt het haast niet laten," — Zoo zeggen ze, „had ik de keus, 'k Zou altijd Engelsch praten " Daar komt een Engelschman — o, schrik! — Ze moeten Engelsch spreken! Nu zie je i n een oogenblik De heele club verbleeken